Er bestaat in de psychologie een ziektebeeld dat “oplichterssyndroom” (imposter syndrome) heet. Mensen die zo op het oog, maar ook volgens vakgenoten en objectieve maatstaven, bekwaam en succesvol zijn, hebben het gevoel dat ze de boel belazeren en elk moment door de mand kunnen vallen. Om dat te voorkomen bereiden ze zich minutieus voor, en ze vallen helemaal niet door de mand, maar dat geeft hooguit opluchting, geen genezing. 

Hoe intelligenter, hoe meer kans op het oplichterssyndroom. Wat dat betreft doet het denken aan dat andere psychologische verschijnsel, het Dunning-Kruger effect. Dat houdt in dat intelligente mensen aan zichzelf twijfelen, terwijl dommere mensen vaak juist zelfverzekerd zijn. “Incompetente mensen overschatten nogal eens hun eigen kunnen, en daardoor wanen ze zich bovengemiddeld competent. Mensen die werkelijk bovengemiddeld competent zijn, hebben daarentegen de neiging hun eigen kunnen te onderschatten,” zegt Wikipedia.

De gangbare verklaring voor het imposter syndrome is dat imposters zich hun prestaties niet toe-eigenen. Successen schrijven ze niet toe aan eigen presteren, maar aan externe factoren: “Alles zat mee. Toeval. Geluk. De volgende keer kom ik er vast niet zo makkelijk mee weg.” 

Vroeger was het imposter syndrome een typische vrouwenkwaal. Vrouwen kregen zo vaak te horen dat ze minder capabel waren, dat ze zelf gingen geloven dat ze hun succes niet verdienden. Als ze toch succes hadden, dan waren ze geneigd dat toe te schrijven aan hun uiterlijk of hun charme – de dingen waar ze wél van jongs af aan mee gecomplimenteerd waren. Niet aan hun kunde. Maar tegenwoordig schijnen de verhoudingen helemaal te zijn rechtgetrokken – wat op zich ook weer interessante vragen oproept.

Het is geen echte psychische stoornis, het oplichterssyndroom. Het staat niet in de officiële catalogus van mental disorders, de DSM-5. Dat lijkt me terecht. In de kern hebben de imposters immers gelijk. Succes is voor het overgrote deel aan toeval te danken. Aan geluk. Geluk dat je niet in Eritrea of Jemen bent geboren. Dat je moeder geen zestienjarige crackhoer was. Dat je 23 chromosoomparen hebt en geen 24.

De schrijver Malcolm Gladwell stelt in zijn boek Outliers dat succes vaak een aanvankelijk toeval is, dat vervolgens systematisch wordt uitvergroot. Jongetjes die in januari geboren zijn, zijn in veel sporten de oudsten van hun lichting en zijn dus het verst in hun ontwikkeling. De kans is groot dat zij in jeugdteams goed presteren en daarom eerder geselecteerd worden door topclubs. Het voetbalblog tussendelinies.nl becijferde dat van de talenten in de jeugdopleidingen van de Nederlandse topclubs, 41% in de eerste drie maanden van het jaar geboren is, tegen 12% in de laatste drie.

Succes is vaak een kwestie van geluk hebben in de geboorteloterij in combinatie met een systeem dat in je voordeel werkt. Talent hebben en hard werken zijn zelden genoeg. 

Wie niet regelmatig aan zichzelf twijfelt, is niet goed snik. Wie nooit aan zichzelf twijfelt, is een psychopaat. Naar mijn bescheiden mening dan, hè. Ik ben geen psychiater natuurlijk. Eigenlijk ben ik zelfs geen columnist. Maar hopelijk komen jullie daar nooit achter.

Dit stuk verscheen eerder in NoordZ, de maandelijkse ondernemersbijlage bij het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant.