Foto: Guillaume Bolduc via Unsplash

Behalve dat we voor driekwart onder water komen te staan, heeft de klimaatcrisis nog een vervelende consequentie voor Nederland: ze bedreigt ons verdienmodel. Dat is immers sinds jaar en dag het slepen met spullen. Internationale handel. Im- en export. Dat deden we al in de tijd van de Hanze, we perfectioneerden het in de Gouden Eeuw en we bouwden het verder uit in de eeuwen daarna. Waar de Spanjaarden zich richtten op het verzamelen van zo veel mogelijk goud, en de Engelsen op het veroveren van zo veel mogelijk land, daar waren onze voorouders altijd gericht op het drijven van handel. Goedschiks of kwaadschiks, dat dan weer wel.

Al snel leerden we dat het loonde om de ingevoerde spullen te bewerken. Dus we importeerden ijzererts en exporteerden staal. We importeerden aardolie en exporteerden kunststoffen. We importeerden veevoer en exporteerden varkensvlees. En we zagen banken, verzekeraars, advocatenkantoren en accountants zich specialiseren in het ondersteunen van deze ingewikkelde, wereldwijde productieketens. Zo kregen we een economie die voor een heel groot deel zijn geld verdient aan het slepen met spullen over de wereld.

Juist dat gesleep met spullen ligt nu onder vuur. Luchtvaart en zeescheepvaart dragen fors bij aan de CO2-uitstoot en zijn ook niet zo eenvoudig te vergroenen. Lokaal inkopen, korte ketens en een circulaire economie worden gezien als deel van de oplossing van het klimaatprobleem.

Het zou heel goed nieuws zijn als we inderdaad voor een omslag staan en de Nederlandse economie minder gaat leunen op de internationale handel. Want we zijn dan wel heel trots op onze handelsgeest en onze multinationals, onze exportgerichtheid heeft ook nadelen. Het eerste nadeel is dat multinationals vaak het xtc-model volgen: ze importeren de grondstoffen, ze exporteren het eindproduct, en het afval dumpen ze in het bos. Bij wijze van spreken dan, hè. Het tweede nadeel is dat multinationals altijd lobbyen voor loonmatiging en lagere belastingen. Henry Ford verkocht zijn auto’s in Amerika, en hij begreep dat hij zijn arbeiders zo goed moest betalen dat ze een Ford konden kopen. Maar wie voor de export produceert heeft geen boodschap aan de koopkracht van zijn werknemers. Het derde nadeel is dat een multinational altijd alleen maar te gast is: een fabriek kan net zo goed duizend kilometer verderop staan. En het vierde nadeel is dat, zeker in Nederland, multinationals al snel heel groot en machtig zijn vergeleken met overheden, vakbonden en belangengroepen. Tata Steel is goed voor 10.000 banen in de regio IJmond. Dan wordt er geluisterd als je iets graag wilt.

Ik durf wel te stellen dat “regionalisering” van de economie niet alleen goed zou zijn voor milieu en klimaat, maar ook voor koopkracht, inkomensverdeling en de kwaliteit van de rechtsstaat.

Voorlopig zien we onze multinationals steeds duurzamere spullen over de wereld slepen. Dat is gerommel in de marge. Wat we nodig hebben om echt iets te veranderen is überhaupt minder gesleep met spullen. Maar slepen met spullen is al zo lang ons beste kunstje, dat het de vraag is of we nog iets anders kunnen verzinnen, voordat we kopje onder gaan.

Dit stuk verscheen eerder in NoordZ, de maandelijkse ondernemersbijlage bij het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant.